KEI IN WATER KEI IN DE SAMENLEVING
Ik ben die steen in het water,
denk niet langer aan verloren uren,
biedt geen weerstand aan de stroom,
die leven geeft, niet aan mij de steen.
Geen troost is groter dan de rust
die ik meegeef aan een tak die
blijft hangen met zich
vasthechtende bladeren
die, door hun blijven liggen
samen zelfstandig worden
Zo werken water, frêle blaren samen
aaneengeweven aan een drijvende tak
boven het ruige leven van het water.
Laat mensen zich vasthechten aan elkaar
om samen belangrijk te zijn
Als ik dus die steen ben
moet er niets gebeuren
niets op papier gezet
oppervlakkig mezelf beleefd.
Als steen blijft alles binnen
in mijn strak waardeloos omhulsel
roerloos in het water,
een mens in het klad
U verstaat wel
ik wil geen steen zijn
in fris stromend water
noch in een stilstaand meer.
Dan dobbert boven mij
de moeheid der mensen,
in een bootje vol verloren energie
op een nutteloze stroom
gevormd door regen
van valse bescheidenheid.
Ik begrijp het leven
op het ogenblik dat ik mij verhef
boven stromend water
dat zich in de grond moet
zuigen om wortels eten te geven.
In de tijd dat
de natte steen begint te spreken,
zijn stram verstand begint te denken
luistert hij naar de echo’s
van het murmelend water tussen stenen,
bijna onhoorbaar maar zichtbaar in gezichten,
vogels, vlinders, lachende bomen.
Uit de rivier met water ontstaat
een waterval van gevoelens
soms van stromende tranen,
soms spoelt neergutsend water
ons geweten leeg,
worden we blind
voor andermans zorgen
zoals teveel liefde
de tederheid doodt,
mensen vast zet
in hun virtuele belangrijkheid.
Ik laat de liefde niet branden tot as
bewaar vrede tussen mensen,
zoekend naar mijn eigen ik
verdwalend in zonneschijn
die mensen bevrucht
met serpentines van beloftevol geluk
Dan klinkt lachen in de stilte,
als de roep der vogels
boven niets vermoedende naakte vrouwen
die oppervlakkig luieren in hun tuin.
Ik zwijg niet meer
verzwijg geen gevoelens,
laat een gedicht
het onzegbare zeggen.
Laat ons de motor zijn
van schepen vol optimisme
begeleid door een ballon
met een kaartje voor de horizon
vol fantasie en menselijkheid
Wees geen stroom van verdriet
geef leven aan wie leven wil,
geef tijd om hulp te geven,
stroomop te gaan
naar de oorsprong der gevoelens,
Ik zie zelfs ’s nachts
ballonnen met kaarsen
blijf zelf zitten,
hoor het geschetter,
het geklater van kinderfantasie:
‘wij gaan naar de maan of Afrika’
Hun geluk is nu en heden
wordt in puberteit tijdelijk afgebroken
maar dank aan hun ouders
wachten ze op nieuw geluk
dat later zal komen,
eerst in hun dromen
vol klaterend water van een bergbeek
Niets is zo zoet
als de bloemen van hun dromen.
Ik wil de wind nabootsen
volgen in al zijn bewegingen
Ik wil zacht zijn
minder wreed
en sprookjes schrijven
vol zomer in het bos.
GROT
Van de liefde zie ik
alleen bewegingen:
oog in oog, lach met lach,
kusje op de neus
Uit angst voor het grote risico.
houd ik de liefde tegen.
en schrijf gevoelens op
een steen, kerf ze vast in mensen
Als minnaar leef ik
en buig met gratie, leef
in de deining der gevoelens
bij het lichaam van een vrouw.
Ik ben de grot in versteende oertijd
waarop zachtjes varens bloeien,
bomen oerossen overwelven.
Mijn grot is geen kaal huis,
geen verstening van gevoelens,
verlangens naar levenszekerheid
rood geschilderd boven eeuwig vuur en
fel beslapen bedden.
Boudewijn Vandermeulen
Geen opmerkingen:
Een reactie posten